De Jansbeek – Eeuwenlang Levensader van de stad Arnhem
Ooit was het niet Arnhem aan de Rijn, maar Arnhem aan de (Sint) Jansbeek. Dit lieflijke stroompje vormde tussen 1300 en circa 1850 de levensader van Arnhems eerste industrieterrein. Al in de Middeleeuwen stonden langs deze beek tien watermolens, die uitgroeiden tot een belangrijke economische motor voor de stad Arnhem. De Begijnenmolen of Agnietenmolen stamt uit 1404 en maalde eerst graan en later ook eikenschors. In de 20e eeuw veranderde het complex in een viskwekerij voor forel, zalm en snoek. Nu herbergt de molen de entree van het Watermuseum.
Helder water
Op en rond de Veluwe waren twee eeuwen geleden maar liefst 200 koren- en papiermolens in gebruik. Het heldere beekwater was van levensbelang voor de mensen en de bedrijvigheid van de stad. De watermolens maalden graan voor het dagelijks brood, maar ze werden ook ingezet om papier te maken of olie te persen. Ook de Arnhemse bierbrouwerijen, wasserijen en later leerlooierijen waren afhankelijk van het beekwater. De Begijnemolen was destijds eigendom van het Agnietenklooster, dat in de huidige Beekstraat in Arnhem stond. Vanaf circa 1700 kreeg de Begijnenmolen een extra rad. Daarmee kon behalve graan ook gedroogde eikenschors gemalen worden. Dat gebruikten de leerlooiers in de stad om dierenhuiden te looien. Het spoelen van de huiden gebeurde overigens ook met beekwater.
Van industriepark naar parklandschap
Tijden veranderen. Vanaf het midden van de 18e eeuw werd het Arnhemse buitengebied door vermogende families aangekocht voor de aanleg van parkachtige landgoederen met grote vijverpartijen. De watertoevoer van de Jansbeek werd hierdoor steeds slechter voor de molenaars. Met de opkomst van de stoommachines in de negentiende verdwenen de meeste watermolens definitief uit het landschap. De laatste molenaar van de Begijnenmolen was de heer Scholten, in 1912 gefotografeerd in zijn molen. In Sonsbeek Park zijn de plekken waar de molens ooit stonden nog te herkennen aan hoogteverschillen, soms uitgewerkt tot kleine watervallen, en stenen informatiezuilen. De Witte Watermolen, het eerste gebouw stroomafwaarts, is de enige watermolen die nog als zodanig in gebruik is. Sinds 2014 draait ook hier bij de voormalige Begijnenmolen weer een waterrad in de beek.
Forellen, zalm en snoek bij de Jansbeek
Begin twintigste eeuw werd het laatste waterrad van de Begijnenmolen weggehaald. De nieuwe huurder, de Koninklijke Nederlandse Heide Maatschappij, gebruikte het heldere beekwater vanaf 1913 om vis te kweken. In het Aquarium (waar zich nu Grand Café Aan de Beek bevindt) stonden twaalf bassins voor forellen, zalmen en snoeken. Waar nu het veld tussen Grand Café en de Witte Watermolen ligt werden de kweekvijvers aangelegd. De forellenkwekerij was een tijdlang een toeristische trekpleister in het park. Vanaf de jaren zestig ging het slechter met de vismarkt wat uiteindelijk leidde tot de sluiting van de viskwekerij.
Water verbindt verleden, heden en toekomst
Er is veel veranderd sinds de begijnen deze watermolen bezaten. Onveranderd blijft dat voldoende schoon water van levensbelang is – geen stad, bedrijf, mens of dier kan zonder. Het is dan ook aan ons om er zorgvuldig mee om te gaan. Deze boodschap wordt op een positieve en interactieve manier uitgedragen in het Nederlands Watermuseum. De entree is in de oude Begijnenmolen, maar de 1200 m2 grote bezoekersruimte bevindt zich onder de grond, gebouwd in het grondwater. Met een nieuw waterrad wordt sinds 2020 energie opgewekt. Het water van de Jansbeek levert ongeveer genoeg energie om gelijktijdig drie elektrische fietsen van bezoekers op te kunnen laden. Zo worden verleden, heden en toekomst verbonden door waterkracht.