De grafelijke molen van Zeddam stamt uit de 15e eeuw en is daarmee de oudste, nog bestaande torenmolen van Nederland. De molen stamt nog uit de tijd dat de Heren en graven van Bergh hier het windrecht bezaten. Tegenover de grafelijke molen liggen de resten van een rosmolen, aangedreven door paarden.
Windrecht
In de Middeleeuwen hadden de Heren van Bergh het recht op aarde, wind en water. Boeren konden grond pachten, maar moesten daarvoor wel grondbelasting afdragen aan hun heer, al dan niet in natura. Maar omdat de Heren van Bergh ook het windrecht bezaten, moesten de boeren hun graan verplicht in een van de grafelijke molens laten malen. Zo incasseerden de Heren van Bergh twee keer inkomsten. En als er toevallig geen wind was, gebruikte men de tegenover gelegen rosmolen.
Molen
Tijdens de Franse Tijd (1795-1814) werden de meeste middeleeuwse voorrechten afgeschaft. Vanaf die tijd mocht iedereen een molen beginnen. Ook de molen van Zeddam kwam in particuliere handen. In die tijd waren er nog geen stoommachines, molens vormden de motor van de economie. De Zeddamse molen heeft de tand des tijds goed doorstaan, wat vooral te danken is aan de 1,5 meter dikke muren. Tijdens WOII heeft de molen dienst gedaan als uitkijkpost voor de Duitsers, maar ook als schuilkelder voor omwonenden.
Sabotage
Er is nog een aardig verhaal bekend over de molen. In 1663 liep de pacht af van molenaar Reinier Jansen. Zijn functie werd overgenomen door Tonnis Ariaens, die een beter bod had uitgebracht. Reinier was ontstemd en besloot de nieuwe molenaar een hak te zetten: hij verwisselde vlak voor de overdracht de nieuwe wiekzeilen voor een stel oude. De muldersknecht ging nog een stapje verder en smeerde de praam in met varkensvet (reuzel), zodat de molen niet meer kon remmen. Bij inspectie werd de sabotage ontdekt, nog voordat er ongelukken konden gebeuren. De muldersknecht kreeg een flinke boete en werd verbannen uit de Achterhoek.